Vier tentoonstellingen

Architectenportretten


Uitgangspunt

Deze tentoonstellingen over vier architecten en hun werk moeten geen tentoonstellingen in de gebruikelijke, letterlijke zin van het woord worden. Dus geen uitstallingen van beelden, objecten en een verklarende tekst als uitleg over en illustratie van werk & leven van een architect.

De vier tentoonstellingen betreffen vier verschillende architecten, maar leggen ook de nadruk op telkens andere aspecten van de architectuur. 

Elke tentoonstelling moet in de eerste plaats een gids voor het kijken naar gebouwen zijn. En dat kijken houvast bieden, er gereedschap voor aandragen en dat gereedschap helpen te hanteren. Door te laten zien wat de middelen zijn die een architect heeft om een gebouw zijn eigen uitdrukking te geven. En vervolgens te laten zien hoe de betreffende architect daar gebruik van heeft gemaakt, en, hopelijk, wat hij er uiteindelijk mee heeft uitgedrukt. Maar dat moeten de bezoekers dan zelf (kunnen) vaststellen!


De architecten

De Noordelijke architecten die in deze tentoonstellingen aan bod zullen komen zijn Gerrit Nijhuis (1860-1940), Egbert Reitsma (1892-1976), Jan Sterenberg (1923-2000) en Oeds de Leeuw Wieland (1839-1919).

Hoewel bouwstijlen dus nadrukkelijk niet het uitgangspunt zijn bij deze tentoonstellingen, is wel geprobeerd de architecten zo te kiezen dat een aantal verschillende (en gedeeltelijk overlappende) stijlen aan bod komen. Want ook voor ‘kenners’ moet de logica van de gemaakte keuzes duidelijk zijn.

Om te beginnen het neoclassicisme waarin De Leeuw Wieland begon, en daarna, een paar uitstapjes naar de neogotiek daargelaten, het eclecticisme en later de art nouveau-stijl waarin Nijhuis werkte; beiden hebben overigens ook enkele ontwerpen in de zg. chaletstijl gemaakt.

Het expressionisme, ook wel de (verstrakte, want) Groningse variant van de Amsterdamse School-stijl genoemd van o.a. Egbert Reitsma. En tenslotte het functionalisme van het nieuwe bouwen van Jan Sterenberg.

De vier afleveringen krijgen de volgende benamingen en worden in onderstaande volgorde gepresenteerd:

  • Verhoudingen en versieringen, architect Gerrit Nijhuis
  • Kleur en vorm, architect Egbert Reitsma
  • Constructie en context, architecten Jan Sterenberg
  • Balken en baksteen, architect Oeds de Leeuw Wieland


Voor up-to-date praktische informatie over deze tentoonstellingen zie

http://www.noordelijkearchitecten.nl/


Verhoudingen en versieringen

We openen met Verhoudingen en versieringen, een introductie over proporties, symmetrie, indeling, maten en verhoudingen. Dat zijn de basale ontwerppeilers waar elk gebouwontwerp mee begint. En die op zichzelf een grote zeggingskracht hebben. 

Maar ook over functioneel gezien overbodige toevoegingen: versieringen. Die kunnen heel uitbundig zijn, denk maar aan de tegels en het smeedwerk van de Art Nouveaustijl, maar ook ingetogen: een kleine uit- of inspringing die net even de aandacht trekt, de toepassing van speklagen, het toevoegen van een fronton aan een of meerdere ramen of als bekroning van de gevel. 

De bedoeling van deze decoraties, soms bescheiden en smaakvol, maar soms ook opzichtige pracht en praal, was het tonen van de eigen welstand, en het laten zien van de eigen ‘goede smaak’. In deze eerste tentoonstelling over Gerrit Nijhuis komen dan ook vooral zijn villa’s en particuliere herenhuizen, vaak kleine paleisjes, aan de orde.



Kleur en vorm

In de tweede aflevering, Kleur en vorm, staan gebouwen centraal die juist hun (verheven) uitdrukking als hoofddoel hebben: kerken. Het beleven van het geloof, het vieren van de dienst, wordt ondersteund door vorm en inrichting van het kerkgebouw. Het gebouw staat volledig in dienst van de spirituele beleving. Dat er daarom veel aandacht aan de vormgeving en de interieuraankleding is geschonken spreekt dan ook voor zich.

Egbert Reitsma bouwde 40 kerken, voornamelijk voor de gereformeerde denominatie waartoe hij zelf ook behoorde. Dankzij zijn werk als chef de bureau bij het Rotterdamse Kromhout (o.a. Hotel Americain, in Amsterdam) kwam hij in aanraking met moderne bouwkunst, die hij vervolgens meenam naar Groningen.

Uit ‘De schoonheid van het detail’ (Jikke van der Spek,  Groningen, 2000): “Gereformeerde kerkgemeenschappen zagen in de uitgesproken vormentaal van de Amsterdamse School een prima middel om uitdrukking te geven aan hun geloof en identiteit. (…) De robuuste baksteenvolumes van het exterieur contrasteren sterk met het expressieve en kleurrijke interieur…”.



Constructie en context

De derde tentoonstelling, Constructie en context, gaat vooral in op de relatie van gebouwen tot hun context, tot dat wat zich om de gebouwen heen bevindt. Niet alleen de fysieke omgeving maar ook de mentale en sociale context, bijvoorbeeld gedurende het ontwerpproces en betreffende het gebruik.

Bij het ontwerpen van sociale woningbouw speelt het kostenaspect een zo mogelijk nog grotere rol dan bij andere bouwprojecten. Niet alleen de kosten van het bouwen zelf, maar ook de door de toekomstige bewoners op te brengen huurprijs (in relatie tot o.a. de afschrijvings- en onderhoudskosten). Niet dat dit een vooral economische tentoonstelling zal worden, maar deze elementen zijn van grote invloed op de speelruimte van de architect. Omdat het om grote aantallen gaat is serieproductie, prefab, naast een tijdwinst opleverende en volumevergrotende factor, ook een belangrijke kostendrukkende factor. 

Het andere belangrijke element is de fysieke context. Hoe vormen de woonblokken mogelijk een wijk en hoe past deze wijk in zijn, stedelijke of landelijke, omgeving.

Als laatste de sociale context. Architecten die zich op sociale woningbouw richten zijn vaak niet gespeend van idealisme en zullen het overleg met, de input van de toekomstige bewoners zoeken.



Balken en baksteen

Balken en baksteen, de vierde en laatste tentoonstelling, grijpt terug op een bepaalde bouwkennis en bouwwijze (en daarmee ook weer op een bepaalde gebouwensoort): de eeuwenoude traditionele Groningse boerenschuren. Boerenschuren zijn in Groningen bijzonder groot en hoog, en moesten ook hele grote overspanningen hebben. Daarbij zijn unieke constructiemethoden en materialen gebruikt die nog steeds gebruikt (kunnen) worden. 

Natuurlijk zijn bij boerderijen het woon- en het schuurgedeelte tot op zekere hoogte geïntegreerd, vroeger overigens meer dan nu. Het ligt daarom voor de hand om niet alleen de schuur maar ook de boerderij zelf bij deze aflevering te betrekken. Een architect van (het woongedeelte van) boerderijen, vaak bijna landhuizen of villa’s, was bijvoorbeeld Oeds de Leeuw Wieland.

Uit ‘Oeds de Leeuw Wieland, leven en werk van een Lopster architect’ (R. Middel en R. Wobbes, Bedum, 2005): “Bij zijn ontwerpen voor nieuw- en verbouw van landbouwschuren, voorhuizen, stallen en koetshuizen zien we een mengeling van bouwstijlen. De rijke boeren besteedden veel zorg en geld aan hun boerderijen. De aanblik van het geheel was erg belangrijk en daarvan was Oeds de Leeuw Wieland zich kennelijk goed bewust.” Harry Aalberts woont en werkt zelf in een boerderij van De Leeuw Wieland.